Stollingsonderzoek



Stollingsonderzoek wordt gedaan om afwijkingen in de bloedstolling aan te tonen of uit te sluiten. Een te snelle bloedstolling kan juist leiden tot trombose, waarbij bloedstolsels in de bloedvaten worden gevormd. Voorbeelden van stollingstesten zijn: de protrombinetijd (PT of INR), de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), Fibrinogeen en Stollingsfactor 8. Als de bloedstolling te langzaam verloopt kan dit leiden tot bloedingen, wat bijvoorbeeld gebeurt bij hemofiliepatiënten (bloederziekte met een tekort aan factor 8). Met stollingsonderzoek wordt ook het bloed van patiënten die bloedverdunners moeten slikken gecontroleerd. Deze patiënten worden begeleid door de trombosedienst.